Langs platgereden asfaltwegen, kwam ik laatst een meisje tegen
haar haar zat klitterig in elkaar, haar voeten waren bloot
ze was niet meer dan twaalf jaar, haar kleding was te groot
In haar hand had zij een pil, volmaakt ovaal en geel
de vervulling van haar droom, haar laatste levenswil
Ik weet niet meer hoe ik moet lachen zei ze met een zucht
Kijk toch naar die grauwe wolken en die vuile lucht
Onschuldig was ik, hoopvol ook, maar mijn dromen
zijn bezweken. Door het gebrul van zwaar verkeer
en psychische gebreken
Die klemmen om mijn ogen heen, waardoor ik steeds
moet kijken. Naar sprankjes groen en sprietjes hoop
die onder puin bezwijken
Ik krijg geen lucht meer snikte zij, de zuurstof is verdwenen
Haar handen grepen naar haar keel, ze trilde op haar benen
Zonder verder op te kijken
stopte ze het pilletje in haar mond
slikte het toen kurkdroog in
staarde roerloos naar de grond
Haar blik versplinterde op de berg van plastic en van vuil
Heel voorzichtig droeg ik haar naar een ondiepe kuil
Ik fluisterde het spijt me,
ik heb niets te bieden, meisje lief
Enkel een in smog gehuld grauw toekomstperspectief
Mijn mond trok strak, mijn handen trilden
door het eindeloos geweld
waarmee met onverschilligheid het leven wordt geveld
Ik liep verder langs gekapte dromen
en meanderende oliestromen
Ik weet niet eens haar naam